De stoet


A. Boyadjian, J. v.d. Steen/B. de Groot

Iedereen in het uitvaartcentrum was aangenaam bedroefd
Terwijl met plechtige gebaren de houten kisten werden dichtgeschroefd
Gerrit was gestorven samen met Annechien, zijn vrouw
Een voorbeeldig boerenechtpaar, het hele dorp was in de rouw
Dus op deze zomermiddag stond men in het zwart gekleed
Te wachten terwijl de rouwkoets traag de Dorpsstraat inreed
Vervolgens droegen ze Gerrit en Annechien het hete zonlicht in
En vormde zich de stoet achter de boer en zijn boerin

De neef van Gerrit heette Klaas, een eigenzinnig tiep,
Die sinds een maand of wat achter een rollator liep
Maar nauwelijks was de stoet vertrokken of hij riep onverwacht:
Dat kreng hoort niet op een begrafenis, ik loop op eigen kracht
Dat ging heel even goed maar men was het dorp nog niet uit
Of Klaas begon te wankelen en ging vervolgens onderuit
Een akelig incident want Klaas kwam nogal slecht terecht
Zodat hij buiten westen op de kist van Gerrit werd gelegd

Een halve kilometer verderop wilde een gierwagen voorbij
Maar de koets eiste zijn voorrang en ging geen centimeter opzij
Tussen koetsier en trekkerboer viel menig onvertogen woord
Waardoor de ingetogen stemming danig werd verstoord
De boer verloor, reed de berm in, de giertank kantelde in de sloot
Zoals altijd moest ook deze keer het leven wijken voor de dood
En terwijl de boer zich radeloos onder de tank uit vocht
Vervolgde de zwarte stoet zijn droeve uitvaarttocht

Omdat de zomerzon genadeloos boven de akkers scheen
Zeeg de notarisvrouw opeens met een lauwe zucht ineen
De vrouw van de bakker zei voorzichtig: misschien is het een idee
Als we haar zolang in de berm leggen, dan nemen we haar straks wel weer mee
Maar dat werd toch na rijp beraad als uiterst ongepast gezien
En zo belandde de notarisvrouw op de kist van Annechien
Van deze welkome tussenstop maakte men dankbaar gebruik
Door even rust te nemen en te genieten van de jeneverkruik

Na een stief kwartiertje kwam men zingend bij het kerkhof aan
Uitbundig klonk het ‘waarheen leidt de weg die wij moeten gaan’
Men schaarde zich onvast om de kuil van het verscheiden paar
Meneer pastoor, die ook wat wankel liep, maakte een zegenend gebaar
Daarna prevelde hij iets over stof en Petrus bij de hemelpoort
Wat door het benevelde gezelschap braaf maar wazig werd aangehoord
De zerk werd op zijn plaats gezet maar met onvaste hand
Dus tijdens het gebed verdween hij langzaam over de rand

Ten slotte werd het graf gedempt, iedereen was tevree
En vrolijk pratend toog men weer naar het dorp en het café
Inmiddels ladderzat prees men daar ons Gerrit en Annechien
Tot iemand vroeg: heeft iemand Klaas en de notarisvrouw nog gezien
Men zweeg en keek een ogenblik vertwijfeld om zich heen
Waarna de bakkersvrouw riep: ik heb geen idee, we nemen d’r nog een
In het dorp ging de volgende dag het normale leven voort
Van Klaas en de notarisvrouw werd nooit meer iets gehoord

De moraal: voordat je de grafkuil dichtgooit en plechtig amen zegt
Verzeker je er terdege van wie je er in hebt neergelegd




Album 2018 : Even Weg